Kōdōkan-judo in al zijn glans

Kōdōkan-judo in al zijn glans

Na de oorlog hebben de Kōdōkan en de All Japan Judo Federation gefunctioneerd als de twee wielen aan een kar en de twee vleugels aan een vliegtuig. Dankzij dit gegeven hebben judoliefhebbers in Japan zowel turbulente als rustige tijden weten te doorstaan, ook omdat ze solidair met elkaar waren en met elkaar samenwerkten. De doelstellingen van beide organisaties hebben veel overeenkomsten, en het is dan ook niet meer dan vanzelfsprekend dat deze instellingen met elkaar samenwerken om hun taken uit te voeren.

Hierbij wil ik wel vermelden dat er vanuit het Japanse Kōdōkan-judo talloze wegen ontspringen, zodat de activiteiten zich hebben verbreed.

Als we Kōdōkan-judo bestuderen, dragen we een verantwoordelijkheid: een verantwoordelijkheid om ons op de leer van Jigorō Kanō-shihan te baseren, voort te borduren op de nalatenschap van onze voorgangers en dit als onderdeel van de Japanse cultuur op de wereld over te brengen.

Judoka van welke generatie dan ook zullen datgene wat bescherming verdient altijd moeten beschermen. En datgene wat bescherming verdient, is volgens mij een gedegen ukemi en etiquette enerzijds en de verwerving en training van techniek (het streven naar de ippon) anderzijds.

In de toekomst zullen we verder ook onderzoek moeten doen naar de scheidsrechterregels en gewichtsklassen. Het is verwarrend dat de scheidsrechterregels van de International Judo Federation herhaaldelijk worden gewijzigd. Natuurlijk hebben de leraren en atleten in de loopgraven veel onderzoek gedaan naar deze regels om ze te kunnen koppelen aan een overwinning: de regels zijn oorspronkelijk bedoeld om een winnaar en een verliezer aan te kunnen wijzen.

“Het woord hikiwake heeft een frisse klank. Het voelt zelfs comfortabel aan.”

De scheidsrechterregels spreken over een “winnaar”, een “verliezer” en “hikiwake” (gelijkspel). Het woord “hikiwake” heeft een frisse klank. Het voelt zelfs comfortabel aan en is volgens mij typerend voor de Japanse ziel. Ik denk dat de betekenis van “hikiwake” de basis vormt van Kōdōkan-judo. De Zenkoku Jūdō Kōdansha Taikai (het nationale judotoernooi voor hoge dangraden) dat in de Kōdōkan worden gehouden, volgt de regels van de Kōdōkan. Op dit toernooi kun je niet alleen winnen of verliezen: dit jaarlijkse evenement met meer dan duizend deelnemers is onderdeel van een sport die je je leven lang beoefent. Verder organiseert elke prefectuur zelfstandig toernooien die de gezondheid en vriendschap tussen houders van hoge dangraden uit het hele land bevorderen.

Voor de gewichtsklassen wordt er onderzoek gedaan naar oefenmethodieken en de praktische aanpak op wedstrijden. Daarover zijn talloze dissertaties geschreven, en het debat zal ongetwijfeld worden geïntensiveerd. Mijn eigen scriptie, die ik in 1959 heb geschreven, had als titel trouwens “Gewichtsklassen voor leerlingen van de bovenbouw”.

Een wedstrijd kun je niet winnen zonder aanmerkelijke inspanningen te verrichten. Maar ook als je drie tot vier jaar keihard hebt geoefend, is er altijd maar één winnaar. De overweldigende meerderheid van de deelnemers krijgt dus nooit de eer die haar toekomt.

“Judo doe je niet alleen in de dojo.”

Maar in het leven daarna kan iedereen ergens in uitblinken. Judo doe je namelijk niet alleen in de dojo. Ik vind dat je ook volgens de principes van judo kunt leven door bijvoorbeeld goed je werk te doen. Je geluk afdwingen, gebruik maken van je capaciteiten, goed voor jezelf zorgen en je plicht in de maatschappij vervullen: ook dat is training. Een eerlijk leven leiden zonder dat iemand je nawijst en streven naar een duurzame maatschappij, ook dat is training. Toen ik nog docent was, vroeg ik mijn leerlingen wel eens wat ze nu hun slagen met judo gingen doen. Ik was dan geroerd als mensen zeiden dat ze door wilden gaan als ze de tijd en een locatie konden vinden. Maar het is een feit dat veel mensen geen kans meer zien om een gi aan te trekken als ze zich eenmaal in de maatschappij hebben gestort. Ik hoop dat die mensen in ieder geval de geest van judo, die ze in de dojo hebben geleerd, in het echt in de praktijk zullen brengen.

“De toekomst duurt lang. Haast je daarom langzaam.” – Horiguchi Daigaku

seinen shuuyoukun 3
Op deze pagina’s van “Lessen voor zelfverbetering van de jeugd” zet  Jigorō Kanō zijn mening over drinkgewoonten uiteen

Een van de boeken die Jigorō Kanō-shihan heeft geschreven is “Seinen Shūyōkun” (lessen voor zelfverbetering van de jeugd) uit 1910, met in totaal 50 hoofdstukken. Vóór de oorlog werd het ook als lesboek gebruikt, en ik heb gehoord dat hoofdstuk 2 met als titel “Word iemand die het waard is om geboren te zijn” bij veel mensen een geliefde leidraad is. Ook interessant is dat hoofdstuk 47 (Het dagelijks leven) ingaat op drinkgewoonten. In dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe Kanō-shihan over drinkgewoonten denkt en wat voor praktische adviezen hij geeft aan de jeugd die nog een toekomst voor zich heeft. Ik vind dat interessant en zal er daarom iets meer over vertellen.

“Mensen die een hekel hebben aan alcohol, moeten het vooral niet drinken. Mensen die geen hekel hebben aan alcohol, moeten het vooral wel drinken, mits dat niet ten koste gaat van hygiëne, economie of moraal. Bovenstaande geldt voor normale mensen. Als we dit gaan betrekken op leerlingen, is het verstrekken van alcohol aan de jeugd echter gelijk aan de kat op het spek binden. Drank leidt in dat geval makkelijk tot moreel falen, zodat het voor de jeugd beter is om niet te drinken.”

Zelf hield ik van alcohol. Ik heb daarom vaak gefaald. Verder heb ik talloze inkijkjes gekregen in het leven van zwaar aangeschoten senpai. Ze zeggen ook wel eens dat alcohol het beste medicijn is. Ik wil in ieder geval met mate kunnen drinken om mijn vriendenkring te vergroten en het leven op een zinvolle manier door te brengen.

“Mensen die geen hekel hebben aan alcohol, moeten het vooral drinken.” – Jigorō Kanō

Er is na de oorlog van alles gebeurd met judo, maar dankzij de onafgelaten inspanningen van onze voorgangers heeft het zich kunnen verspreiden en ontwikkelen. Momenteel zijn er voldoende faciliteiten, beschikken we over talloze begeleiders en verkeren we in een aangenaam klimaat. Maar de afname van het aantal judoka is opmerkelijk. Ik denk dat dit deels is terug te voeren op denataliteit, vergrijzing en de diversificatie van sport, maar dat zijn allemaal factoren waaraan we bar weinig kunnen doen. Er is geen eenvoudige of snelle manier om dit probleem op te lossen. We kunnen slechts gestaag voortploegen.

Zouden we ons in de judowereld niet moeten bezighouden met de promotie van jeugdjudo en dus een verbreding aan de basis? Leden van de Kōdōkan in het hele land zullen daarbij moeten helpen.

Leer van het verleden, beloon goedheid en wees dankbaar. Ik hoop mij tot in lengte van dagen met iedereen in het land te mogen inzetten voor de verdere ontwikkeling van het Japanse Kōdōkan-judo.

20171213_184242Kanji Igarashi
Voormalig voorzitter van de judobond van het district Hokushin-Shin’etsu, voormalig voorzitter van de judobond van de prefectuur Niigata

“Zouden we ons in de judowereld niet moeten bezighouden met de promotie van jeugdjudo en dus een verbreding aan de basis?”

Mijn eigen verhaal

Mijn eigen verhaal

Motorisch gestoord. Dat was het oordeel van de huisarts over mij toen ik klein was. Het zou ook nooit wat gaan worden met sporten. Ik was het pispaaltje van de klas en werd altijd als laatste uitgekozen, want als je mij in je team kreeg, wist je in ieder geval zeker dat je zou gaan verliezen.

Ik heb in mijn kindertijd nog wat sportieve pogingen gewaagd, maar mijn tennisleraar stuurde me na zes weken al weg omdat ik meer naar de vogeltjes dan naar de bal keek. Hockey gaf ik na negen maanden op, toen ik eindelijk mijn eerste goal maakte: een eigen goal. Zelfs judo heb ik nog even gedaan, maar in mijn toenmalige dojo in Veenendaal heerste een machocultuur en stond de leraar te lachen als andere kinderen mijn judopak hadden afgepakt en ik in mijn onderbroekje door de zaal rende.

zandvoort18
Als computernerd, met een zwarte blouse

Je begrijpt dat ik al snel een grondige hekel aan sport had gekregen en me op hele andere dingen ging storten: games, computers en Japans, want dat had nou eenmaal een hogere nerd-factor dan sport en paste veel beter bij me.

We spoelen even vooruit. Ik zal een jaar of 24 zijn geweest, toen ik een auto kocht en minder ging fietsen, hetgeen zich direct vertaalde in een buik die steeds indrukwekkender begon te worden. Destijds was ik daarnaast nog fervent kettingroker, en 36 sigaretten per dag inhaleerde ik met gemak. Daardoor begon ik ook steeds meer maagproblemen te krijgen, zodat ik op een gegeven moment maagtabletten moest gaan slikken om te kunnen blijven doorroken. Zelfs twee jaar nadat ik uiteindelijk cold turkey was gestopt, kreeg ik alsnog een ernstige maagbloeding.

1929084_1106215249345_1214344_n
Noah als beginnend judoka

Toen mijn zoon Noah vijf jaar werd, dat is inmiddels zo’n tien jaar geleden, vonden we dat de jongen iets meer van zich moest leren afbijten. Hij was erg gedwee en liet een beetje met zich sollen op school. Ik nam Noah mee naar de sportschool in Leiden, die gerund werd door een zekere Aad van Polanen (zesde dan), Europees kampioen judo.

Aad was een imposante verschijning. Toen ik hem zag, wist ik meteen dat je geen ruzie met hem moest zoeken. Hij had ook iets mystieks over zich: een oosters laagje “sensei”, waardoor je bijna automatisch respect voor hem kreeg (later bleek het wel mee te vallen met die mystiek, maar wist ik veel). Ik woonde de eerste judoles van Noah bij en was meteen verkocht: dit was misschien de kans om ook iets aan mijn eigen conditie te doen. Die buik wilde maar niet weg, judo was niet alleen een fysieke, maar ook een intellectuele uitdaging (de nerd-factor!) en het had ook iets met Japan te maken, wat mij als Japanoloog natuurlijk enorm aansprak.

De eerste les vond niet plaats in de dojo, maar in Aads kantoor. Al tijdens de intake maakte hij kuzushi door het gesprek onverwacht te onderbreken met vragen als “wat is de hoofdstad van Brazilië (nee Loek, het is Brasilia)” en rekensommetjes waarop iedereen het verkeerde antwoord gaf. Ook fysiek viel het judo me zwaar. De tabak had zijn werk gedaan en meer dan drie keer opdrukken tegen de muur (!) lukte niet. Na de eerste les, waarin ik alleen maar de kesagatame had geoefend, kon ik nauwelijks nog naar huis rijden door de spierpijn in mijn armen.

1917044_1266066765533_3991393_n
De eerste pogingen tot een kosotogake in de dojo van Aad en Conny (Aads vrouw, die toen nog leefde)

Aad was een beul, en dat bedoel ik positief. De warming-up was keihard en genadeloos. In alle trainingen kwam Aads achtergrond als wedstrijdjudoka naar voren: het was hard tegen hard, we ramden elkaar door de mat, maar we deden het met plezier. Bij Aad heb ik leren vechten als een leeuw. In het begin was het hopeloos. Andere judoka keken me ietwat meewarig aan, maar Aad bleef in me geloven: ik moest het gewoon nog een keer proberen. En nog een keer. En nog een keer. Dag in, dag uit, week in, week uit. Nooit kraakte hij je af. Het was nooit slecht of waardeloos. Het kon altijd wel “nóg beter”.

_DSC7290-Edit.jpg
Aad, de Grote Vriendelijke Beul

Het feit dat ik vroeger altijd was afgekraakt, was natuurlijk niet erg bevorderlijk voor mijn zelfvertrouwen geweest, en daarom vond ik in Aad de enige leraar die me begreep en wel iets in me zag. Ik was absoluut niet zijn snelste leerling, maar door de constante aanwijzingen en aanmoedigingen verloor ik nooit de hoop en bleef ik doorgaan. En hoewel ik bij Aad bij bleef leren, stuurde hij me na een jaar of acht, toen ik inmiddels bruine band was, naar verre oorden met een missie.

Naar Spijkenisse moest ik gaan. Daar woonde Richard de Bijl, volgens Aad een van de beste leraren van Europa, die me iets moest gaan bijbrengen dat ik heel hard nodig zou hebben voor mijn zwarte-bandexamen: kata. Aad was zelf geschoold in de Busen-stijl, maar zag meer toekomst in de Kodokan.

richard
Richard, de Grote Vriendelijke Rotterdammer, predikt het judo-evangelie

Bij Richard viel mijn mond open van verbazing. In Leiden begon ik eindelijk wat te worden met mijn “bruine bandje”, maar bij Richard was ik de allerkleinste. Omgeven door mastodonten, vijfde-danners, vierde-danners, derde-danners, tweede-danners, o ja, ook nog ergens een zwarte band die de mat mocht vegen, stond ik daar als enige in het bruin. Intimiderend was het zeker.

En daar kwam Richard, destijds nog “maar” zevende dan (inmiddels achtste). Trillend gaf ik de Rotterdamse reus een slap handje, maar dat trillen bleek nergens voor nodig. Want Richard en al die mastodonten die zich fier en gestaag door Richards dojo bewogen, hadden het hart op de goede plek zitten. Echte Rotterdammers, niet altijd even elegant en diplomatiek, maar wel met de allerbeste bedoelingen en een positieve instelling. Geen woorden, maar daden. Niet lullen, maar poetsen. Aad had het goed ingeschat: dit was de dojo die me verder kon helpen.

17203230_10210916668366469_8562481363757090932_n
Met Richards mastodonten en Takahashi- en Yano-sensei van de Kodokan

Richard bleek zijn naam als kata-expert meer dan waar te maken. Een worp, de kataguruma, die bij mij continu fout ging en waar diverse experts in onze Leidse dojo al naar hadden gekeken, werd in een minuut tijd genadeloos ontrafeld tot de essentie: “als je nou je pink zo houdt”, sprak Richard, “dan lukt-ie wel”. En verrek. Zo gingen we alle worpen van het nage no kata af, en begon het langzaam maar zeker ergens op te lijken. Richard was net als Aad: een bijzonder bekwame leraar, altijd in voor een geintje en altijd opbouwend. Je werd nooit afgekraakt. Het kon alleen wel “nóg beter”.

Dat is een gave. Ik ben tijdens mijn korte leventje al talloze sport- en judoleraren tegengekomen, en je moest de mensen eens de kost geven die alleen maar kritiek leveren om anderen omlaag te halen, onder het mom van “daar word je hard van”. Geloof me, als je judo gewoon volhoudt zonder verbaal te worden afgemaakt, word je hard genoeg.

Helaas kreeg mijn toenmalige partner een onoverkomelijke blessure en stond ik er ineens alleen voor. Ik zat in zak en as: de zwarte band, voor mij inmiddels het symbool geworden voor alles waarin ik tijdens mijn leven had gefaald, verdween voor mijn ogen als sneeuw voor de zon.

Aad en Richard gingen in conclaaf, en wisten iemand zo gek te vinden die een jaar lang met mij van begin af aan het nage no kata wilde trainen. Die persoon was Marcel Heijndijk (inmiddels tweede dan). Marcel, een IT-er, leek qua denken erg op mij: ook hij was zeer analytisch ingesteld, en worpen werden dan ook regelmatig onderbroken door een korte (oké, meestal lange) preek over het hoe en waarom achter bepaalde technieken. Tijdens deze verhalen bewoog Richard zich vaak schimmig achter ons langs terwijl hij de mysterieuze woorden “riai” lispelde. Wat dat betekende, wist ik toen nog niet.

10982352_10204983291395753_2790590397815437831_n
Op zo’n enkel is het moeilijk judoën

Toen sloeg het noodlot toe. Tijdens een les over de overname van de seoinage met de taniotoshi sprong ik iets te enthousiast en werd ik door een willekeurige partner recht omlaag in plaats van naar achteren gesleurd: mijn voeten stonden aan de grond genageld terwijl ik met enorme snelheid door mijn hielen knakte. Door de klap werden mijn onderbenen letterlijk uit mijn enkels gelift, en ineens kon ik niet meer lopen. Ik hoorde ook op drie plekken in mijn onderbeen iets springen en zag daar onderhuidse bobbeltjes verschijnen. Dit was foute boel.

dick
Dick in kyoshi-zit

Dick Mulder, inmiddels vijfde dan, heeft toen zijn vrije avond opgeofferd om me met mijn eigen auto vanuit Spijkenisse weer naar Leiden te rijden (terug ging hij met de trein). Thuis sprak Dick in kyoshi-zit met mijn Japanse vrouw, die Dick Japanser vond dan alle Japanse mannen die ze tot nu toe was tegengekomen (en dat was positief – volgens mij had ze een oogje op hem)!

De volgende dag was mijn hele enkel blauw en mijn hele been (tot mijn liezen aan toe) twee keer zo dik. Enkelbanden gescheurd, en waarschijnlijk drie spiergroepen in mijn onderbeen gescheurd. Ik zeg waarschijnlijk, want hoewel judo me een stuk zekerder heeft gemaakt, is het geen wondermiddel geweest. Ik blijf een fobie voor ziekenhuizen, vliegtuigen en examens houden, en natuurlijke genezing leek me dan ook een stuk fijner dan bij de dokter op consult, die me natuurlijk onherroepelijk zou doorverwijzen naar de operatietafel, waar ze me ongetwijfeld de verkeerde narcose zouden toedienen, zodat ik dezelfde nacht nog zou komen te overlijden. Ja, angst is irrationeel, maar doe er maar iets aan.

Telefoontjes en steunbetuigingen stroomden binnen. Uit mijn dojo in Leiden, maar ook uit mijn dojo in Spijkenisse. Want al die mastodonten hadden hun hart op de goede plek en waren er voor me toen ik ze nodig had. Ik werd een half jaar teruggezet in de tijd, maar zes maanden later stond ik opnieuw met Marcel op de mat om verder te trainen.

En toen was daar eindelijk het grote moment. Richard knikte tevreden en sprak de onsterfelijke woorden: “Je bent er klaar voor.”

12794412_1026461470760431_3668684493727640461_n
Met alle mastodonten van Richard

En zo geschiede. Ik werd ingeschreven voor de examens. Inmiddels had de zwarte band een enorme symbolische betekenis voor mij gekregen. Hij zou bewijzen dat ik niet de mislukkeling was die ik tijdens sport altijd was geweest, en dat alles kan als je maar hard genoeg wilt. 七転八起, nana-korobi ya-oki, zeven keer vallen, acht keer opstaan: dat was inmiddels de levensfilosofie geworden die ik ook al mijn leerlingen op onze Japanse taalschool probeerde mee te geven.

Maar stel nou dat het examen zou mislukken? Dat zou dan bewijzen dat ik er al die tijd naast had gezeten: dat iemand die voor een dubbeltje is geboren nooit een kwartje zou worden, dat leerlingen op mijn taalschool die meer moeite hadden met de stof, het ondanks al hun inzet uiteindelijk niet zouden redden. Mijn hele leven zou een leugen zijn. Voor mij persoonlijk hing er dus nogal wat van af.

13497690_1084710318284630_3748693182595222565_o
Aad en Richard houden een feestje in onze Leidse dojo

Allemaal wat overtrokken misschien, maar het laat wel zien hoe ik op dat moment (en eigenlijk nog steeds) in het judo stond. Al twee maanden vóór het examen deed ik ’s nachts natuurlijk geen oog meer dicht. Onzekerheid en grenzeloos perfectionisme zijn sowieso twee eigenschappen die elkaar versterken, waardoor je al snel in een vicieuze cirkel terechtkomt.

Peter
Peter, mijn beste en enige examinator ooit

Het examen zelf werd afgelegd bij Peter Lagewaard, ooit derde van de wereld en een ontzettend aardige kerel. In zekere zin was dit een pak van mijn hart, want tijdens het examen had ik al genoeg aan mijn hoofd. Op een mislukte sasae-tsurikomi-ashi na ging de kata (vooral dankzij Marcel, mijn fantastische uke) best aardig, maar bij het staande werk begonnen de zenuwen me toch parten te spelen. Vanwege mijn chronische neuspoliepen adem ik standaard door mijn mond, waardoor mijn gehijg nog meer opvalt dan bij anderen en elk gebrek aan conditie genadeloos wordt blootgelegd. Zich vergapend aan het hijgend hert dat voor hem stond, grapte Peter dat de EHBO, die naast de jury zat, het niet langer verantwoord vond om me staand door te laten gaan, waarna ik naar de grond moest. Dat brak het ijs, en ik kon eindelijk lachen. Makkelijk werd het zeker niet, en na een half uur werd het me letterlijk zwart voor de ogen, maar op dat moment had ik ook zoiets van: doodgaan is niet erg, als Peter het maar mooi vindt.

12239930_10206862704539907_5285690930515949748_n
Met Marcel, en intens gelukkig met zwart

Na het examen werd ik bij de tafel geroepen. Peter schudde me de hand en zei “arigatō gozaimasu”. Dat betekent “dank je wel” in het Japans. Peter dacht echter dat het “gefeliciteerd” betekende en snapte niet waarom ik geen gat in de lucht sprong. Ik dacht dat ik was gezakt. Later hebben we daar nog hartelijk om gelachen.

Met zwart is mijn pad in het judo eigenlijk pas net begonnen. Maar de symbolische waarde is nogmaals enorm. Ad Rebel (zevende dan) zei ooit tegen mij: een zwarte band mag je op je cv zetten. Het maakt je misschien niet de beste judoka van Nederland, maar het laat de wereld wel zien dat je vastberaden bent, de juiste mentaliteit hebt en nooit opgeeft.

Natuurlijk heb ik regelmatig aan opgeven gedacht. We zijn allemaal mensen. Maar wat ik, ondanks de fitties die wel eens gaande zijn in de judowereld, aan alle kanten proef, is dat we het beste willen voor elkaar. Persoonlijke groei bereiken, en daar samen in staan. Ja, we zijn mensen. Mensen worden jaloers. Mensen kennen afgunst. Iedereen heeft die eigenschappen. Ik ook. Maar dat moet je wegdrukken. Je móet elkaar het beste gunnen. Dat is een van de dingen die judo ons leert: 自他共栄, jita kyōei, voorspoed voor jezelf én anderen.

14141568_10209105293163221_7889153292932223271_n
Via Richard ben ik in contact gekomen met de Kodokan. Zoals ik altijd zeg: in Richards dojo wandel ik tussen goden. Hier sta ik met  mijn zoons Noah (15, alias de Stille) en Aska (9, alias de Ninja) naast Shiro Yamamoto-sensei (negende dan) van de Kodokan. Yamamoto-sensei schijnt soms over de mat te vliegen in plaats van te lopen, maar alleen als niemand kijkt.

Ik zal nooit blaken van zelfvertrouwen en altijd een beetje onzeker blijven. “Zo bén je”, zou Aad zeggen. Maar judo heeft er wel de scherpe kantjes afgehaald. En ik zie het ook als een kracht: veel mensen komen juist op judo omdát ze onzeker zijn, en die mensen begrijp ik. Ik spreek hun taal en kan ze vertellen hoe het mij is vergaan. Als een kluns als ik het kan, kan iedereen het leren!

jita
Jita kyōei: voorspoed voor jezelf én anderen

Dit zou allemaal nooit zijn gelukt zonder de geweldige begeleiding van mijn twee grote voorbeelden op het gebied van judo: Aad en Richard, twee mensen die me nooit hebben afgekraakt, maar altijd hebben opgebouwd. Jullie hebben geen idee hoe belangrijk jullie voor mij zijn geweest, en zijn.

Ik sta nu voor nieuwe uitdagingen. Ik heb inmiddels de lerarenopleiding mogen afronden, maar moet nog een tweede dan halen om alles officieel te beklinken. Ik weet op dit moment trouwens nog niet eens zeker of ik dat ook ga doen: ook voor het lerarenexamen kon ik twee maanden niet slapen, dus ik vrees dat ik eerst nog wat andere, persoonlijke issues moet oplossen, want ik zal echt iets stress-bestendiger moeten worden.

14925700_10209710577774958_4185101325179282359_n
Steven, mijn mattie op de mat, houdt me scherp

Dus geniet ik nu even van het judo, zonder meteen te moeten presteren. Samen met Steven de Ridder (nog heel even bruin), Peter Groen (blauw) en Hetty Mejor (groen) uit Leiden mag ik nu onder toeziend oog van Aad lesgeven aan judoka in Leiden. Samen met Steven mag ik onder toeziend oog van Richard lesgeven aan de mastodonten uit Spijkenisse. Ik ben een beetje een warhoofd en erg vergeetachtig, en Steven fluistert me regelmatig dingen in die ik vergeet te doen of te vertellen.

En het blijft trouwens vreemd om tijdens zo’n les niet alleen de kinderen maar ook de vijfde-danners te vertellen hoe ze moeten judoën (we hebben nogal wat eh… spreiding in de les), maar ze spelen het spelletje fantastisch mee en geven na afloop feedback op wat beter kan. Judoën doe je nooit alleen, en dat wordt in Spijkenisse en Leiden wel bewezen.

Wat een geweldige sport. Dank jullie wel. Aad, Richard, Dick, Peter, Marcel, Steven, mastodonten uit Spijkenisse en matties uit Leiden: zonder jullie was het nooit gelukt.

12373377_10207014101404734_9212457331741473207_n
Mijn zijden Kodokan-band met de tekst 七転八起, nana-korobi ya-oki, zeven keer vallen, acht keer opstaan

 

 

De grote spraakverwarring

De grote spraakverwarring

Vraag een moderne Japanse judoka om de kubinage te laten zien, en hij zal je met een vertwijfelde blik aankijken. In het Kodokan-judo bestaat de kubinage namelijk niet. Toch is het een worp die je in Nederland vaak tegenkomt. Dat hebben we voornamelijk te danken aan Mikinosuke Kawaishi (1899-1969), een Japanner die een grote rol heeft gespeeld bij de verspreiding van het judo in Europa. In zijn judobijbel My Method of Judo wordt de kubinage genoemd op pagina 46, waar de techniek wordt geclassificeerd als een heupworp. Het grappige is dat deze kubinage afwijkt van de kubinage zoals ik die heb geleerd in mijn dojo, een dojo die sinds een paar jaar (en als een van de laatste dojo’s in Nederland) is overgestapt van Kawaishi- naar Kodokan-naamgeving.

kawaishi_kubinage

Let goed op het linkerbeen van tori, dat op de middelloodlijn van uke staat. Dit is de kubinage zoals Kawaishi die predikte. In onze dojo zag de kubinage er meer zo uit:

kawaishi_koshiguruma

Tori stond evenwijdig aan de voeten van uke.

Er zijn dus binnen Nederland sowieso meerdere versies van de kubinage in omloop. Om het verhaal nog ingewikkelder te maken, blijkt de versie van de kubinage in onze dojo in feite een koshiguruma à la Kawaishi te zijn, want figuur 57 hierboven is afkomstig uit Kawaishi’s uitleg over de koshiguruma.

Volgens Kawaishi waren de twee belangrijkste verschillen tussen zijn kubinage en zijn koshiguruma:

1) de stand van de voeten van tori (loodrecht op of juist evenwijdig aan de voeten van uke) en

2) het feit dat tori bij de koshiguruma zijn hand niet via een aparte handeling achter de nek van uke zet en uke van begin tot eind boven aan zijn linker-revers vasthoudt (bron: My Method of Judo, pagina 47).

Met die kennis van zaken blijkt de kubinage in onze dojo dus een soort kruising tussen de kubinage en koshiguruma van Kawaishi te zijn geweest, want wij deden onze hand wel rond de nek van uke, maar kwamen met de benen uit in de stand van Kawaishi’s koshiguruma (alleen stond bij ons het linkerbeen van tori wel binnen).

kubinage_kanji

Links het woord kubinage, rechts het woord koshiguruma. Kubinage bestaat uit twee tekens: kubi (nek) en nage (worp).  Ook koshiguruma bestaat uit twee tekens: koshi (heup) en kuruma (rad).

evolutie_kubiHet teken voor kubi 首 (nek) is een ideogram van een hoofd met haar. Hiernaast zie je hoe het teken is geëvolueerd en gestileerd.

Het teken voor nage 投 (worp) bestaat uit drie delen. Links zien we 扌, een ideogram van te (hand). Rechtsboven zien we een几 (tateboko = lans) die opnieuw met een iets andere 又 (te = hand) overeind wordt gezet. In zijn geheel staat het teken voor het overeind zetten van een lans door deze met de hand bijvoorbeeld in de aarde te werpen.

Het teken voor koshi 腰 (heup) bestaat ook uit drie delen. Links zien we 月, een afkorting van 肉 (niku = vlees). Rechtsboven vinden we 臼 (twee handen), dat men later is gaan schrijven als呂 (ruggengraat) Rechtsonder vinden we 囟 (fontanel of hoofd), dat men later is gaan schrijven als 女 (vrouw). Twee handen die een hoofd fijnknijpen, later de ruggengraat van een vrouw: in beide gevallen ging het om iets dun of slank maken. Gecombineerd met het vleselijke deel links krijgen we dus een dun of slank deel van het lichaam, ofwel de heup (zoals die volgens het schoonheidsideaal zou moeten zijn).

Het teken voor 車  (kuruma = kar) kun je op z’n kant zetten. Je ziet dan letterlijk een kar met twee wielen. Een andere betekenis is rad, ook iets met draaiende onderdelen.

Kubinage en koshiguruma betekenen dus letterlijk nekworp en heuprad. Er is verder weinig magisch aan, en een diepere betekenis dan dat moeten we er dan ook vooral niet achter zoeken.

Met deze kennis van zaken is het niet vreemd dat Kawaishi de kubinage een kubinage noemde: de hand van tori die naar de nek gaat en deze later omlaag drukt is een wezenlijk onderdeel van deze worp. Bij de koshiguruma daarentegen is sprake van een roterende beweging van uke rond de heup van tori. De rest is een kwestie van interpretatie, maar dit zijn de zaken die van een kubinage een kubinage maken en van een koshiguruma een koshiguruma.

kodokan_koshigurumaZoals gezegd bestaat er in de Kodokan geen kubinage. Wel een koshiguruma. De kodokan definieert deze als volgt:

腰車は、首の後ろを抱きかかえるようにしながら、後腰に乗せ、車が回転するように相手を投げる技です。

Koshiguruma wa, kubi no ushiro wo dakikakakeru yō ni shinagara, ushirogoshi ni nose, kuruma ga kaiten suru yō ni aite wo nageru waza desu.

De koshikuruma is een techniek waarbij je de ander werpt door deze als het ware achter zijn nek te omhelzen, op de achterkant van je heup te laden en als een rad te laten roteren.

daigo_koshigurumaDe worp heeft dus drie cruciale ingrediënten: de achterkant van de nek, het laden op de heup en de rotatie. Opvallend is dat de Kodokan de benen gewoon in het midden plaatst, dus niet voorbij het been van uke (in onze dojo noemen we dat altijd het knipperlicht of een richtingaanwijzer). Ook in de judobijbel van Daigo, waarvan alleen de beschrijving van de tewaza en koshiwaza al 280 pagina’s in beslag neemt, komen de benen van tori niet voorbij uke. Het is een echte heupworp, waarbij je de heup diep moet indraaien, zodat het lichaam van tori bijna haaks op dat van uke komt te staan (zie foto rechts).

Nu zou dit allemaal slechts een kwestie van semantiek zijn, ware het niet dat we in Nederland een kata hebben dat je wel mag voordoen op judo-examens, maar dat door de Kodokan niet wordt erkend. Dat is overigens geen kritiek: ik vind het go no sen een geweldige kata die de principes van overname heel mooi demonstreert. Maar een van de redenen waarom de Kodokan bij het zien van deze kata wellicht moet slikken, is de gigantische spraakverwarring die rond deze kata is ontstaan.

Het gaat dan om handeling zeven en acht, te weten de overname van de kubinage met een ushirogoshi, en de overname van de koshiguruma met een ukigoshi. Je kunt deze vinden in de definitieve richtlijnen van het Go-no-sen-no-kata, zoals vastgesteld door de  Nationale Graden Commissie Judo van de Judo Bond Nederland. De richtlijnen zelf zijn samengesteld door Berber Roorda en Mark Bette (en ja, ik ben er trots op dat ik Mark ook wel eens op Facebook spreek)!

gonosen_kubinage
De kubinage in het go no sen

Wat we bij handeling zeven (de kubinage, zie foto links) zien is de kubinage van Kawaishi, maar dan niet met de linkervoet van tori op de middelloodlijn door uke’s benen, maar met de linkervoet schuin voor de linkervoet van uke. De rechtervoet staat rechts naast uke’s rechtervoet (omdat de go no sen een overname-kata is en tori uiteindelijk wordt geworpen, wordt tori in dit kata trouwens uke genoemd – om het allemaal makkelijker te maken)! Omdat ik niet op het kata, maar op de spraakverwarring rond de worpen wil ingaan, ga ik er echter voor het gemak vanuit dat er geen overname plaatsvindt en noem ik degene die de eerste worp uitvoert gewoon tori (er vindt geen overname plaats).

 

gonosen_koshiguruma
De koshiguruma in het go no sen

Bij handeling acht (de koshiguruma, zie foto links) zien we het rechterbeen voorbij de benen van uke komen: het knipperlicht, zoals we dat in onze dojo noemen.

Al deze informatie leidt tot de volgende tabellen (uitgaande van de kake-fase, niet de tsukuri-fase van de worp)…

 

Kubinage Kawaishi Kubinage Kodokan Kubinage Go no Sen
Linkervoet tori Middelloodlijn X Volgens foto’s voor linkervoet uke
Rechtervoet tori Achter en buiten rechterbeen uke X Achter en buiten rechterbeen uke
Pakking tori Van revers naar nek X Van revers naar nek

 

Koshiguruma Kawaishi Koshiguruma Kodokan Koshiguruma Go no Sen
Linkervoet tori Linksbuiten evenwijdig Binnen Schuin links voor linkervoet uke
Rechtervoet tori Rechtsbuiten evenwijdig Binnen Rechtsbuiten evenwijdig
Pakking tori Hoog in revers Van revers naar nek Volgens foto’s hoog in revers

Deze verschillen zijn ongetwijfeld een stuk minder belangrijk tijdens wedstrijden: het is maar net hoe je het beestje noemt en welke variatie je gebruikt. Maar bij gebruik in kata kan er verwarring optreden. In de officiële Japanse judo-kata komen geen van beide worpen voor (de kubinage sowieso niet, omdat die in Kodokan-judo niet bestaat). Ook de wel bestaande koshiguruma komt niet voor in Japanse kata. Maar in de oorspronkelijke, naar waarschijnlijkheid Britse go no sen komen beide worpen voor, en dan is het goed om te weten waarom er af en toe spraakverwarring kan optreden.

Nu is het niet vreemd dat de katavorm van een worp anders is dan de gangbare “wedstrijdvorm”. De seoinage uit het nage no kata is heel anders dan de spierballenworp die je buiten het kata zo veel tegenkomt (hoewel ik een van de weinigen lijk te zijn die de katavorm ook buiten de kata lekker vind werken – misschien een kwestie van gewenning)?

koga_koshigurumaDat geldt ook voor de koshiguruma. Toshihiko Koga, Olympisch kampioen, doet de koshiguruma bijvoorbeeld zoals links is te zien: de hand om de nek dus (à la kubinage) en zijn benen rond de middelloodlijn, met het rechterbeen ver onder uke door, opnieuw à la kubinage. Als Koga zijn rechterbeen niet in het midden had gezet, maar buiten het rechterbeen van uke om, krijg je in principe de kubinage van Kawaishi, die ongetwijfeld trots op Koga zou zijn geweest.

Die spraakverwarring is dan ook absoluut niet iets waar we ons voor hoeven te schamen. Maar een beetje bewustzijn kweken, dat kan geen kwaad!

Na plaatsing van dit artikel gaf Mark Bette (5e dan) mij nog de volgende geweldige anekdote, die dit blog lijkt te staven:

markbetteMark Bette: Ik liet tijdens een van mijn buitenlandse toernooien, waar ik samen met een docent van de Kodokan op de mat stond, ons go no sen zien. In het filmpje waren de namen van de technieken opgenomen. Bij alle technieken was het: “Wow, great, very good”, behálve bij de kubinage en koshiguruma. Daar fronste de docent licht zijn wenkbrauwen. Hij liet een stilte vallen en zei toen: “Interesting…”

 

Een judowereld waarin mensen worden gevormd en opgevoed

Een judowereld waarin mensen worden gevormd en opgevoed

Ik ben met judo begonnen toen ik in groep 6 van de basisschool zat. Ik was destijds een redelijke kwajongen. Het was zelfs zo erg dat sommige klasgenoten niet meer naar school durfden omdat ze zo bang waren voor mij. “Als dat zo doorgaat, zullen mensen onze zoon nog gaan nawijzen”, zeiden mijn ouders die zich zorgen maakten over mijn toekomst. Ze raadden me dan ook aan om op judo te gaan.

Mijn ouders hadden geen ervaring met judo, maar ze begrepen wel dat judo niet alleen maar draaide om winnen of verliezen en het verbeteren van technieken en kracht. Het was een krijgskunst met opvoedkundige waarde die was gericht op de groei van mensen.

“Judo draait niet om winnen of verliezen. Judo draait om persoonlijke groei.”

Reisuke Shiraishi-sensei als coach (midden van de foto)

En zo begon ik met judo. Dat dit mijn verdere leven zou bepalen, hadden mijn ouders natuurlijk nooit gedacht. Niet veel later kwam ik in aanraking met twee leraren. Mijn eerste leraar was Reisuke Shiraishi. (Overleden in 2015. De nabestaanden hebben geld aan de All Japan Judo Federation gedoneerd voor de promotie van jeugdjudo, waarna het Fonds Verspreiding en Stimulering Jeugdjudo is opgericht. Afkorting: Shiraishi-fonds.) Shiraishi-sensei leerde mij dat judo niet alleen draaide om techniek, maar dat het belangrijkste was dat ik alles wat ik via judo had geleerd toepaste in het dagelijks leven.

Wat hij bedoelde was dat de dojo en het dagelijks leven met elkaar waren verbonden, en dat als ik de leraar en de leerlingen in de dojo haast als vanzelfsprekend groette, ik dat na thuiskomst ook bij mijn ouders en op school ook bij mijn mentor en klasgenoten moest doen: jezelf overal en altijd net zo gedragen als in de dojo was “de zachte weg”, zo leerde Shiraishi-sensei mij. Onder zijn begeleiding verdween langzamerhand de ruwheid die mijn vrienden zo intimideerde, om uiteindelijk plaats te maken voor de droom om niet alleen een sterke judoka te worden, maar een échte judoka te worden.

Nobuyuku Satō-sensei

De tweede leraar was Nobuyuku Satō, die mij vanaf het tweede jaar van de middelbare school tot aan mijn terugtreden en de dag van vandaag heeft begeleid. Satō-sensei zei vaak: “Je kunt op eigen kracht en via eigen inspanning maar zo veel bereiken. Het gaat erom in hoeverre je mensen kunt betrekken, in hoeverre je organisaties in beweging kunt krijgen. Pas dan krijg je dingen voor elkaar.” Destijds was ik volledig gefocust op judo. Ik had oogkleppen op en verloor mijn omgeving uit het oog. Waarschijnlijk maakte Satō-sensei zich daar zorgen over. Hij leerde mij dat ik bij zo veel mogelijk mensen begrip moest kweken en als organisatie moest handelen. Een daadwerkelijke overwinning kon alleen bereikt worden met gezamenlijke inspanning.

“Judoën kun je niet alleen.”

Mijn kennismaking met judo en deze twee geweldige leraren is tot op grote hoogte bepalend geweest voor mijn karakter en mijn leven. Zonder judo was mijn leven heel anders gelopen. In die zin is het ook niet overdreven om te stellen dat judo “Yasuhiro Yamashita” echt heeft gemaakt tot de persoon die hij nu is.

Yasuhiro Yamashita, winnaar van de gouden medaille op de Olympische Zomerspelen 1984 en viervoudig wereldkampioen, in actie.

Zes maanden geleden heb ik Shōji Muneoka opgevolgd als voorzitter van de All Japan Judo Federation. Ik denk dat de federatie de afgelopen vier jaar flink is opgeschoten met de hervormingen, vooral dankzij de bestuurlijke aanwijzingen van het Kabinetsbureau.

Desondanks zijn er in de Japanse judowereld nog steeds problemen. De ernstige ongelukken tijdens trainingen zijn daarvan een voorbeeld. Om die te voorkomen, hebben we de Commissie Algemene Maatregelen tegen Ernstige Ongelukken opgericht en zijn er talloze maatregelen getroffen. Maar we zijn nog steeds niet zo ver dat ernstige ongelukken helemaal zijn verdwenen. We hebben daarnaast de Commissie Naleving opgericht om geweld en intimidatie volledig uit te bannen, maar er lijkt vooralsnog geen einde te komen aan het geweld binnen de dojo.

Er zijn dus nog steeds veel problemen. Daarom wil ik als nieuwe voorzitter van de federatie een judowereld creëren waarin waarden als de geborgenheid, veiligheid, vorming en opvoeding van mensen weer centraal komen te staan. Een wereld waarin vaders en moeders hun kinderen vanuit opvoedkundig oogpunt meer dan ooit willen laten judoën, een wereld waarin kinderen er meer dan ooit van dromen om in judopak naar de dojo te gaan, dat is de judowereld die ik voor ogen heb. Dat ideaal wil ik hoe dan ook benaderen. Zoals ik eerder al aangaf, is dat omdat ik zelf de waarde van judo heb mogen ervaren.

“Een judowereld waarin geborgenheid, veiligheid, vorming en opvoeding centraal staan kan niet tot stand komen zonder onderling vertrouwen.”

Vorig jaar hebben de atleten en coaches die Japan vertegenwoordigen er op de Olympische Spelen in Rio de Janeiro alles aan gedaan om ons ontroerende en schitterende wedstrijden te laten zien. Maar als ik om me heen kijk, blijft het aantal geregistreerde jeugdjudoka dalen. Het stoppen van deze daling is een urgent en belangrijk thema.

Daarvoor moet er een nauwe relatie ontstaan tussen de aangesloten organisaties, en dan vooral de regionale judobonden/-verenigingen en onze federatie. Een judowereld waarin geborgenheid, veiligheid, vorming en opvoeding centraal staan kan niet tot stand komen zonder onderling vertrouwen. We zullen in alle rust en nederigheid ons oor te luister moeten leggen bij de aangesloten organisaties: prefecturale organisaties, maar ook verenigingen op de middelbare scholen. En de federatie zal duidelijk aan moeten geven wat we willen bereiken en waar we mee bezig zijn. De judowereld moet één worden en gezamenlijk activiteiten organiseren. Ik denk dat dat als eerste nodig is om de huidige impasse te doorbreken.

U kent allemaal de gedachte die Jigorō Kanō had toen hij het judo uitvond: “Judo staat voor de vorming van mensen. Via judo verbeteren we lichaam en geest. Met deze vernieuwde instrumenten leveren we een bijdrage aan de maatschappij en spannen we ons in voor de realisering van een betere wereld.”

We zijn al snel geneigd om te denken dat vorming en opvoeding de tegenpool vormen van het willen winnen, maar vorming en opvoeding sluiten het concept van winnen of verliezen geenszins uit. Mensen groeien juist door zich tijdens de dagelijkse training te richten op een doel. Ik denk dan ook dat iemand zich pas kampioen mag noemen als hij een evenwicht weet te bereiken tussen winnen, verliezen, vormen en opvoeden.

“Vorming en opvoeding sluiten het concept van winnen of verliezen geenszins uit. Een echte kampioen streeft naar evenwicht.”

Om tot de judowereld te komen die Kanō-shihan voor ogen had, zijn we boven alles afhankelijk van de medewerking van de judoleraren, die de kinderen moeten opvoeden. De judoleraren die dagelijks met de kinderen in aanraking komen, bepalen uiteindelijk hoe de judowereld van morgen eruit zal zien. Mijn bijdrage hieraan is slechts zeer bescheiden, maar desondanks hoop ik een judowereld te creëren die een glimlach op het gezicht van Kanō-shihan zal toveren.

Het zal een zware weg zijn, maar als alle judoliefhebbers streven naar een daadwerkelijke ontwikkeling van het judo en bereid zijn om daarvoor de handen ineen te slaan, is dit zeker niet onmogelijk. Ik hoop dat u mij daarbij wilt helpen.

Yasuhiro Yamashita

Voorzitter van de All Japan Judo Federation

De aantrekkingskracht van kata en een leven lang judo

De aantrekkingskracht van kata en een leven lang judo

Ons judoliefhebbers wordt verteld dat kata en randori gelijk zijn aan de wielen van een wagen. Tijdens trainingen wordt ons gezegd dat ze onontbeerlijk zijn voor het leren van de juiste technieken. Desondanks zijn we dag en nacht bezig met randori-gerichte training en zien we kata slechts als een middel om een hogere dan te verkrijgen.

Jigoro Kano gebruikte de beeldspraak van een wagen/kar wel vaker

Toen ik in mijn jonge jaren bezig was met competitief judo, had ik zelf ook nooit serieus nagedacht over kata. Ik wist er niets van en was er dus ook niet in geïnteresseerd. Op mijn 28e begon er echter een nieuw hoofdstuk in mijn leven en kreeg ik de kans om naar de afdeling Lerarenopleidingen voor de Krijgskunst van de Nationale Politieacademie (Judo) te gaan. Dit was voor mij een fantastische gelegenheid om als instructeur opnieuw kennis te maken met de basisbeginselen van het judo. Omdat ik direct kata-les kreeg van geweldige leraren, ontwikkelde zich een interesse in mij die ik nog niet eerder had gevoeld en sloeg ik een nieuwe weg in naar een leven waarin ik mij bewust was van het begrip kata.

De Nationale Politieacademie in Fuchū

Dit was voor mij een keerpunt. Ik raakte betrokken bij kata-demonstraties op de All-Japan Judo Championships en de opnamen van een kata-video waarop ik zo vaak voor uke moest spelen, dat ik uiteindelijk blauwe plekken op de achterkant van mijn dijen kreeg. Ook de kans die werd geboden om in het buitenland kata-les te geven, is voor mij een waardevolle en onmisbare ervaring geweest. Zonder kata zou ik niet zijn wie ik ben. Hoe meer ik leer, des te meer ik ontdek. Kata hebben mijn hart gestolen.

Jigorō Kanō leert ons: “Als je kata en randori vergelijkt met de zinnen in een tekst, dan vormen kata de grammatica, en randori de tekst. Door te leren hoe de grammatica werkt en hoe je een tekst moet schrijven, leer je schitterende zinnen te bouwen. Zo is het ook met kata en randori: door ze samen te oefenen, verbeter je je techniek.”

Judotechnieken bestaan uit talloze methoden voor aanval en verdediging. Voor kata zijn hier typische en praktische vormen uit gehaald, die zijn samengevoegd tot een vast geheel van volgorden en methoden. Door kata te oefenen, leer je de theorie achter de juiste uitvoering van de technieken, zodat je jezelf deze technieken eigen kunt maken.

Ik heb echter het idee dat veel judoliefhebbers in de vooronderstelling verkeren dat judotechnieken alleen bestaan uit de nagewaza en katamewaza uit het randori. Maar judo heeft zich ontwikkeld vanuit het jiujiutsu en omvat daarom alle martiale technieken. Die technieken kun je oefenen met kata. Dat geldt vooral voor atemiwaza.

Als je alleen binnen Japan actief bent, heb je het helemaal niet in de gaten, maar naarmate je meer betrokken raakt bij instructie in het buitenland, zie je bijna niets anders: mensen gaan volledig op in het judo. Ze klagen niet over de allesbehalve ideale judo-omstandigheden als hun tatami en gi totaal versleten zijn. Ze laten geen moment onbenut, zijn zich totaal niet bewust van tijd en stellen continu vragen. Ik verbaas me altijd over hoe serieus men met kata bezig is. Mensen vragen me zelfs om hun kata te beoordelen alsof het een echt dan-examen betreft.

Ik heb sterk het gevoel dat dit anders is bij de Japanners, voor wie kata-onderwijs welhaast vanzelfsprekend is. In het buitenland vergeet ik de hitte van de dojo en heb ik het ondertussen geweldig naar mijn zin. Het zou mooi zijn als de Japanse judojeugd zich meer bewust wordt van de ideale omstandigheden waarin wij verkeren. Daar moeten we dankbaar voor zijn, en juist dat zou ons nog meer moeten enthousiasmeren.

Dit jaar wordt de 20e editie van het nationale kata-toernooi, de All-Japan Kata Judo Championships, gehouden. Dit toernooi vindt plaats om de verspreiding en promotie van het judo te bevorderen via kata, dat samen met randori de peilers voor onze judotraining vormt. Sinds de oprichting van de Kōdōkan hebben onze voorgangers gestreefd naar nationale unificatie van de negen kata, waardoor het judo lange tijd allerlei veranderingen heeft ondergaan. Een van de schitterende resultaten daarvan is dit kata-toernooi, en ik kan slechts hopen dat deze ontwikkeling zich zal voortzetten.

De All-Japan Kata Judo Championships

De verspreiding van kata begint ook in het buitenland zijn vruchten af te werpen: de laatste jaren mogen kata zich internationaal in een steeds grotere belangstelling verheugen, zelfs in die mate dat het op alle onderdelen voor Japan steeds moeilijker wordt om nog gouden medailles te halen. De vorderingen die wereldwijd worden geboekt op de World Kata Championships zijn dan ook opmerkelijk te noemen.

Buitenlanders die meedoen aan de kata-seminars van de Kōdōkan zeggen dat ze kata willen leren in Japan, omdat dit land de bakermat van het judo is. Ik verbaas me over het feit dat er mensen zijn die nuchter (en terecht!) antwoorden dat de leer van judo niet alleen om wedstrijden draait, en dat hun doel om judo te leren ergens anders ligt.

Ook in de prefectuur Iwate organiseer ik drie keer per jaar een kata-seminar en -toernooi en streef ik naar verbetering en versterking van kata, zodat het judo zich verder kan ontwikkelen. Kata mogen zich in een steeds grotere belangstelling verheugen en het aantal deelnemers aan het seminar stijgt elk jaar opnieuw. Het beoogde doel is bereikt, maar we zijn helaas nog niet zo ver dat kata ook competitief worden beoefend. Wat kata-toernooien betreft houden we op één dag een seminar en een voorronde voor de onderdelen op de All-Japan Kata Judo Championships waarvoor de regio Tōhoku uitkomt. Tijdens seminars op andere dagen houden we ook demonstraties voor andere onderdelen, maar we zullen iets moeten doen aan het feit dat er elke keer maar 10 paren meedoen. Daarnaast zal het nog wel even duren voordat mensen gewend zijn aan de andere invalshoek bij kata ten opzichte van randori. Bij kata ligt het accent op het verkrijgen van inzicht, verfijnde motoriek en de diepgaande gedachte achter de expressie.

Ten slotte is het enorm jammer dat oudere leerlingen, die geen randori meer kunnen uitvoeren, geen plaats meer krijgen in de dojo en daardoor als vanzelf steeds verder van het judo af komen te staan. Ik constateer echter dat oudere mensen zich bij andere sporten alleen maar meer verdiepen in hun studie. Zouden we binnen het judo ook geen methoden en locaties nodig hebben die zich richten op veteranen? Kata zijn daarvoor onontbeerlijk.

Door kata te leren, kun je je op hogere leeftijd nog meer verdiepen in het judo. Ik hoop dan ook dat we kata verder kunnen integreren in het judo, zodat mensen deze sport hun leven lang kunnen blijven beoefenen. En ik hoop dat we veel leraren kunnen opleiden die de positie van het kata verder kunnen verbeteren. Met mijn activiteiten in Iwate hoop ik daar een kleine bijdrage aan te kunnen leveren.

Midori Chiba
Voorzitter van de judobond van de prefectuur Iwate

De promotie van de voordelen van een leven lang judo

De promotie van de voordelen van een leven lang judo

Voorwoord

In 2020 worden in Tokio de Olympische en Paralympische Spelen gehouden. Japan, en dan met name het Japan Sports Agency, grijpt de organisatie hiervan aan om een maatschappij te promoten waarin iedereen aan sport doet. Dit doet ze door de waarden van sport te concretiseren.

Vanzelfsprekend zijn de verwachtingen van judo op de Olympische en Paralympische Spelen hooggespannen. Judo is echter niet alleen een competitieve sport, maar ook een krijgskunst die de veiligheid verbetert, dat wil zeggen het lichaam in het dagelijks leven beschermt tegen onverwacht letsel en ongelukken. Dat maakt judo een zeer waardevolle manier om de veiligheid van het lichaam te waarborgen.

In 2020 is 29% van de Japanse bevolking 65 jaar of ouder. Dat maakt van Japan het meest vergrijsde land op aarde. In een dergelijke maatschappij ontstaan allerlei sociale problemen die hun oorsprong vinden in deze vergrijzing. Zo ontstaan er onder andere problemen met bejaarden die ten val komen, daardoor botbreuken oplopen, bedlegerig worden en uiteindelijk in kritieke toestand belanden.

Een val wordt gedefinieerd als een beweging waarbij iemand onbedoeld met een ander lichaamsdeel dan zijn voetzolen op de grond dan wel vloer terechtkomt. Tijdens het trainen van judo belandt het lichaam tijdens een worp echter in exact dezelfde toestand. Op grond hiervan is eenvoudig te voorspellen dat de kenmerken van judo een zekere invloed uitoefenen op valpreventie. Ik ben echter van mening dat er vanuit dit perspectief zowel kwalitatief als kwantitatief te weinig onderzoek is gedaan.

Sinds de aanvang van mijn dienstverband bij de universiteit ben ik actief geweest als judoleraar bij de geesteswetenschappen. Op basis van die ervaringen heb ik onderzoeken kunnen publiceren die waren gericht op zowel jeugd- als veteranenjudo.

In deze bijdrage wil ik graag een overzicht schetsen van twee vaardigheden die mensen zich via judo-oefeningen eigen kunnen maken, namelijk het voorkomen van vallen en het dempen van de impact die het hoofd tijdens een val ondervindt. Op deze wijze hoop ik iets te kunnen vertellen over de voordelen die een leven lang judo kan bieden, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan de promotie van het judo.

maxresdefault
Uitleg over valbreken achterover in een Japanse instructievideo

Het effect van judo-oefeningen op het staande evenwicht tijdens externe balansverstoringen

Bewegingsfuncties gaan met de leeftijd achteruit, maar inmiddels is duidelijk dat vooral de achteruitgang van het staande evenwicht opmerkelijk is. Een verslechtering van het evenwicht is een belangrijke oorzaak van vallen.

Een overwinning tijdens het judo wordt voor een groot deel bepaald door de mate waarin je het evenwicht van de tegenstander kunt verstoren en je eigen evenwicht kunt bewaren. De fysieke vaardigheid om een balansverstoring na een kortstondige “kuzushi” van de tegenstander weer zo snel mogelijk te herstellen verbetert verder niet alleen de competitieve prestaties, maar is ook belangrijk voor valpreventie in het dagelijks leven.

Vanuit dit perspectief hebben we het staande evenwicht bij externe balansverstoringen vergeleken tussen judoveteranen die al meer dan 30 jaar regelmatig aan judo deden (zeven personen, gemiddelde dan-graad 7,2e dan, twee tot drie keer per week actief als judoleraar) en ouderen die al meer dan 10 jaar bijna dagelijks bezig zijn met wandelactiviteiten (8 personen). Hierbij is gebruikgemaakt van een balansverstoringsapparaat dat het vloeroppervlak waarop de proefpersoon staat onverwacht en op hoge snelheid voor- en achteruit kan bewegen/tot stilstand kan brengen om struikel- en uitglijacties te simuleren.

Hieruit is gebleken dat judoveteranen zich in vergelijking met wandelveteranen gemiddeld 28% sneller herstellen, en dat de wankelingsafstand bij eerstgenoemden 27% korter is. De judoveteranen kunnen bij een balansverstoring sneller vanuit onstabiele naar stabiele toestand terugkeren en zijn daarbij ook minder uit evenwicht. Dit suggereert dat continue en regelmatige judo-oefeningen het evenwicht verbeteren en mogelijk een bijdrage leveren aan valpreventie bij ouderen.

De invloed van judo-oefeningen op de kracht van de nekspieren

Bij het geven van judoles aan beginners moet men tijdens het oefenen van het valbreken en werpen ontzettend voorzichtig zijn met de nek. Beginners vinden het bij de val achterover moeilijk om hun nek te buigen (flexie), waardoor het hoofd vaak op de tatami terechtkomt. We hebben daarom bij universiteits-judoka (48 personen), normale studenten (28 personen) en rugby-spelers (28 personen) de flexie- en extensiekracht van de nek gemeten, die een bijdrage leveren aan de stabilisering van het hoofd.

Vergeleken met de normale studenten waren de flexie- en extensiekracht respectievelijk 2,5 en 1,5 keer groter. Als we de judoka met de rugby-spelers vergeleken, vertoonde de extensiekracht geen verschil, maar was de flexiekracht bij judoka 1,4 keer groter.

Deze resultaten suggereren dat de flexie- en extensiekracht van de nek door judo-oefeningen groter worden, en dat de flexiekracht hierbij meer toeneemt dan de extensiekracht. Op basis hiervan kan worden verwacht dat judo-oefeningen als effect hebben dat de nek tijdens een achterwaartse val wordt gebogen en dat hierdoor wordt voorkomen dat het achterhoofd tegen de grond klapt. Op basis van mijn lessen in de praktijk zijn de resultaten voor iedereen verschillend, maar ik zie vaak dat de flexie van de nek na een val achterover of een worp stabiliseert rond de 5e week na het begin van de judolessen (dit bij één les per week van 90 minuten).

Nawoord

Uit de resultaten van het onderzoek van de auteur blijkt dat ouderen die al vele jaren aan judo doen hun evenwicht bij een externe balansverstoring middels een gesimuleerde val uitstekend kunnen bewaren, en dat jonge judoka over een grote flexie- en extensiekracht (en dan vooral flexiekracht) beschikken in de nek. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat judo-oefeningen een bijdrage leveren aan valpreventie en het voorkomen van nekletsel als iemand toch valt.

Bij judo oefenen we het valbreken om tijdens worpen de nek te beschermen en de schok te dempen. Met andere woorden, valbreken is een effectieve manier om valletsel te voorkomen. Om effectief te kunnen valbreken, is het nodig dat de techniek met spierkracht wordt ondersteund. Ik ben van mening dat het als kind aanleren van valbreken later een bijdrage levert aan letselpreventie door vallen. Verder ligt het in de lijn der verwachting dat iemand die zijn leven lang judo heeft beoefend minder kans heeft om als oudere te vallen.

Je zou kunnen zeggen dat het vergrijsde Japan met zijn dalende geboortecijfers via de beoefening van judo door jong en oud een oplossing aanreikt om het wereldwijde probleem van vallen bij ouderen op te lossen. Daarom denk ik dat het op wetenschappelijke basis verkondigen van de voordelen die een leven lang judo biedt een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verdere promotie van het judo in de wereld.

20170531_153136.jpg
Shūichi Okada

Hoofd van het college Menselijke Ontwikkeling en hoofd van de Onderzoeksschool van Menselijke Ontwikkeling en Milieu aan Kobe University

Mijn verwachtingen van judo als budo-activiteit

Ik ben bijzonder vereerd met het feit dat ik deze keer een bijdrage mag leveren aan het tijdschrift Judo.

Mijn kennis van het judo is slechts oppervlakkig, maar desalniettemin wil ik deze kans graag aangrijpen om onze academie aan u voor te stellen en mijn gedachten over het hedendaagse judo uiteen te zetten. Allereerst wil ik u meer vertellen over de Nihon Budō Gakkai (Japanese Academy of Budo). De Japanese Academy of Budo is opgericht op 3 februari 1968 en viert volgend jaar haar 50-jarig bestaan. De academie heeft momenteel (in januari 2017) 874 leden en beschikt in het hele land over zeven afdelingen. Bij de leden staan vooral activiteiten van universitaire instructeurs centraal, maar de organisatie bestaat daarnaast uit instructeurs uit het basisonderwijs/middelbare onderwijs en budo-specialisten. Verder zijn er per categorie speciale werkgroepen (judo, kendo, karate-do, kyudo, sumo, naginata, G-budo) en wordt er binnen elke categorie toegespitst onderzoek verricht.

Belangrijke activiteiten van de academie zijn momenteel het organiseren van conferenties waarop lezingen over academische onderzoeken worden gehouden (algemene lezingen, symposia, toespraken) en het uitgeven van het tijdschrift Budōgaku Kenkyū (Onderzoek naar Budo-kunde). Verder zijn we bezig met de Engelse vertaling van onze website (www.budo.ac), waarop we de academische resultaten van onderzoeken op budo-gebied pro-actief met de wereld willen delen, en de organisatie van internationale budo-bijeenkomsten voor uitwisselingen met budo-onderzoekers en academies in het buitenland. We zijn van plan om volgend jaar op de Kansai University de tweede internationale budo-bijeenkomst te organiseren ter ere van de 50e academische conferentie.

website
Het Engelstalige gedeelte van de website van de Japanese Academy of Budo.

Sinds de oprichting van de academie zijn er op symposia en dergelijke wezenlijke discussies gevoerd over concepten en karakteristieken van budo, maar vooral sinds budo in 2012 een verplicht vak is geworden op de onderbouw van middelbare scholen, is er veel onderzoek verricht naar praktische problemen rond de invoering daarvan. Er spelen momenteel diverse thema’s. Bij de verplichtstelling van budo in de onderbouw van het middelbaar onderwijs is het enorm belangrijk om de pedagogische doelstellingen te verwezenlijken die nodig zijn voor de ontwikkeling van kinderen via budo (judo), en de maatschappij vraagt zich opnieuw af wat de pedagogische waarde van budo (judo) daarbij kan zijn. Ook wordt een zeer grote betekenis toegekend aan de verspreiding van judo. Van de eerste- en tweedejaars leerlingen in de onderbouw is het percentage jongens landelijk gezien bijvoorbeeld 63.4%; het percentage meisjes bedraagt 61.0% (Budō nado no Shidō Seikai no Kenshō [Chōsa Hōkokusho]: Chōsa Kenkyū Kyōryokusha Kaigi, Japan Sports Agency, Ministerie van Onderwijs, Cultuur, Sport, Wetenschap en Technologie, 2016).

Op basis van een totaal aantal onderbouwleerlingen van 3.400.000 en een beoefeningspercentage van 60% in 2016 kunnen we dus stellen dat meer dan 2.000.000 leerlingen in de onderbouw ervaringen opdoen met judo. Omdat zich buiten de Chūtairen (Nippon Junior High School Physical Culture Association) nog eens 25.000 jongens en 8000 meisjes bezighouden met buitenschoolse activiteiten (Statistische Documentatie 2016 van de Nippon Junior High School Physical Culture Association), maakt een zeer groot aantal leerlingen dus voor het eerst kennis met judo. Op de middelbare scholen zelf bestaat er een tekort aan instructeurs en is er vraag naar kwaliteitsverbetering. Vanuit trainings- en wedstrijdorganisaties voor instructievaardigheden en kwaliteitsverbetering worden specialisten uitgezonden ter ondersteuning van cursussen voor de ontwikkeling van medewerkers, maar daarnaast bestaat er ook behoefte aan verdere ondersteuning vanuit judo-organisaties zoals de Kodokan.

Ik wil verder nog iets zeggen over trends binnen de judo-wereld. Allereerst heb ik enorm veel respect voor alle mensen die ervoor hebben gezorgd dat de Japanse atleten zulke fantastische resultaten konden bereiken op de Olympische Spelen in Rio en het wereldkampioenschap, en dat alles in een tijd waarin het judo zich internationaal enorm heeft ontwikkeld als sport. Er is echter ook kritiek geuit op het feit dat het Japanse jūdō zich als Olympisch onderdeel steeds meer richting het westerse JUDO beweegt en nauwelijks nog budo genoemd kan worden.

Op dat moment, in november vorig jaar, verschenen er in alle kranten artikels over wijzigingen in de scheidsrechterregels van de International Judo Federation. Tot nu toe waren de regels op elke Olympische Spelen weer anders. Deze keer zijn de yūkō en awase-waza ippon afgeschaft en is de wedstrijdduur voor zowel mannen als vrouwen verkort naar vier minuten, dit alles ter bevordering van het streven naar een ippon. De reacties van de betrokkenen over de afschaffing van de yūkō en awase-waza ippon zijn het algemeen positief, maar de gedachte om de wedstrijdduur te verkorten zodat deze aantrekkelijker wordt voor toeschouwers is duidelijk beïnvloed door de Olympische commerciële gedachte zoals we die sinds de Spelen in Los Angeles van 1984 steeds meer zijn gaan zien.

“Globalisering” en “internationalisering” van het Japanse jūdō zijn twee verschillende dingen. Het competitieve en gepopulariseerde judo, dat als Olympisch onderdeel reeds wereldwijd erkenning geniet, moet op democratische wijze worden gereguleerd door de International Judo Federation. De realiteit daarbij is dat mensen met verschillende zienswijzen de regels vanuit hun eigen perspectief willen wijzigen en daardoor op allerlei manieren met elkaar in botsing zullen komen. Ik vind het echter belangrijk dat Japan daarbij in zowel technisch als theoretisch opzicht het voortouw neemt, om te voorkomen dat de essentie van het judo wordt verdraaid en de kwaliteit daardoor achteruitgaat.

Ik denk dat het op een moment als dit belangrijk is om terug te vallen op de leer van Jigorō Kanō, de oprichter van het Kōdōkan-judo: Seiryoku Saizen Katsuyō (optimale inzet van kracht) en Jita Yūwa Kyōei (wederzijdse voorspoed voor en verbondenheid met uzelf en anderen).

In het begin van de Meiji-periode (1868-1912) moest alles worden verwesterd onder het mom van “beschaving en verlichting” en “afschaffing van het boeddhisme”. Oude denkwijzen en gewoonten werden genadeloos overboord gegooid. Kanō-shihan was bang voor deze tijdgeest en ging zichzelf in het jiujiutsu bekwamen. Via de traditionele technieken van ons land ontdekte hij de waarde van harding van lichaam en geest en begon hij te vertellen over de pedagogische waarde van judo voor Japan. Verder sprak hij de wens uit dat mensen zich de mentaliteit van krijgers eigen maakten: “Het is met recht waardevol om problemen te kunnen overwinnen, te kunnen volharden in geduld, trouw te kunnen zijn aan principes en integriteit te kunnen handhaven. Ik wil dat mensen die zich bekwamen in het judo deze denkwijze van de krijger vasthouden. Daarvoor is het allereerst noodzakelijk om uzelf goede gewoonten eigen te maken. Het gaat hierbij om eenvoud, spaarzaamheid en denken aan uzelf, maar tegelijkertijd ook denken aan anderen en de maatschappij. Vanzelfsprekend mag uw eigen gerief niet ten koste gaan van anderen: voor zover mogelijk gaat het hier om een houding die zowel uzelf als anderen ten goede komt. Het ultieme doel van het leren van judo is dan ook het vervolmaken van onszelf en het verbeteren van de wereld. (Jigorō Kanō, “Jūdōka ni Zehi Motte Ite Moraitai Seishin”, [Yūkō no Katsudō], deel 6, nummer 5, april 1920).

“Uw eigen gerief mag niet ten koste gaan van anderen. Judo is een houding die zowel uzelf als anderen ten goede komt.”

In de Taishō-periode (1912-1926) uitte Kanō-shihan tijdens een radio-uitzending verder verzuchtend de volgende kritiek: “U kunt zeggen dat het een vooruitgang is dat veel mensen aan judo zijn gaan doen, maar het feit dat steeds meer judoka proberen te winnen door hun armen uit te strekken en met hun heupen naar achteren te gaan staan, is eerder een achteruitgang te noemen.” (Jigorō Kanō, “Kaiko Jūrokunen”, [Kyōiku] nummer 457, uitgegeven door Meikeikai, mei 1921). Toen al wees Kanō-shihan dus op de problemen die ontstonden bij judo als sport.

Ik hoop niet dat judo zal verworden tot een kweekvijver voor mensen die worden geprezen omdat ze zich ten doel hebben gesteld te gaan winnen om het winnen. Ik denk dat Kanō-shihan er juist naar streefde om zo veel mogelijk Japanners te kweken die via judo wereldwijd het voortouw konden nemen.

“U kunt zeggen dat het een vooruitgang is dat veel mensen aan judo zijn gaan doen, maar het feit dat steeds meer judoka proberen te winnen door hun armen uit te strekken en met hun heupen naar achteren te gaan staan, is eerder een achteruitgang te noemen.”

Was het judo zoals Kanō-shihan dat voor ogen had immers niet gebaseerd op de unieke bewegingscultuur van Japan, namelijk het budo? Bij de vorming van judo als budo-activiteit op basis van historisch en maatschappelijk onderzoek dat terugvoert naar de tijd waarin krijgers hun intrede deden is het volgens mij ook belangrijk om te kijken naar de jiujiutsu-stromingen en mensen die Kanō-shihan hebben beïnvloed.

Ik verwacht dan ook dat de Kōdōkan haar onderzoek zal verdiepen en aan de wereld een sterk signaal zal afgeven waarin de budo-aspecten van judo duidelijk naar voren komen.

Ten slotte wil ik de hoop uitspreken dat de kernwaarden van het Japanse jūdō zich zullen blijven ontwikkelen.

fuminori-nakiriFuminori Nakiri
Voorzitter Japanese Academy of Budo
Professor emeritus aan de Tokyo University of Agriculture and Technology

De Olympische Spelen en de wereldwijde verspreiding van het Kōdōkan-judo door Jigorō Kanō

De Olympische Spelen en de wereldwijde verspreiding van het Kōdōkan-judo door Jigorō Kanō

Voorwoord

In 2020 worden in Tokio de Olympische en Paralympische Spelen gehouden. Zoals u weet, is dit de tweede keer dat de Spelen in Tokio plaatsvinden; de eerste keer was in 1964. Vóór de oorlog (in 1936) nam Jigorō Kanō, die destijds lid was van het Internationaal Olympisch Comité, de leiding en slaagde hij erin om de Olympische Spelen voor het eerst naar Azië te halen. Deze zouden in 1940 plaatsvinden in Tokio. In juli 1938, slechts twee maanden na het overlijden van Kanō-shihan, verslechterde de situatie echter door de Tweede Chinees-Japanse Oorlog en moest Japan de Spelen in Tokio laten varen. Deze Spelen zouden later bekend worden als “de Spelen van Tokio die nooit mochten zijn”. De Tweede Wereldoorlog had niet alleen een nadelige invloed op de Olympische Spelen en de sportwereld, maar heeft ook veel schade toegebracht aan de ontwikkeling van het Kōdōkan-judo, dat destijds al wereldwijd was verspreid.

Hieronder wil ik graag een deel van het onderzoek uitlichten dat ik heb verricht naar het thema “de Olympische Spelen en de wereldwijde verspreiding van het Kōdōkan-judo door Jigorō Kanō”.

Wereldwijde verspreiding

In 1909 werd Kanō-shihan op verzoek van de voorzitter van het IOC, baron Pierre de Coubertin uit Frankrijk, lid van het IOC. In 1923 deed hij als delegatiehoofd voor het eerst mee aan de 5e Olympische Spelen in Stockholm. Daarna was Kanō-shihan nog diverse malen betrokken bij de Olympische Spelen in vooral Europa. Hij combineerde deze werkzaamheden met de verspreiding van het judo.

gunji-koizumi2
Gunji Koizumi met een wel heel lange leerling

Opmerkelijke activiteiten ontplooide hij in de Budōkai (Budokwai) in Londen, Engeland. Kanō-shihan kreeg in 1920 bezoek van de Japanners Gunji Koizumi en Yukio Tani, die zich hier al hadden beziggehouden met de verspreiding van het jiujiutsu (Ju-Jutsu). Hij liet ze toe tot de Kōdōkan en vestigde op die manier een basis voor de verspreiding van het judo. Koizumi en Tani waren typische voorbeelden van Japanners die Japan halverwege de Meiji-periode (1868-1912) hadden verlaten om het jiujiutsu in Europa te verspreiden. Vooral Koizumi wierp zich op als vertegenwoordiger van Kanō-shihan en hield zich bezig met de verspreiding van judo in Europa. De reden waarom Koizumi zich zo wijdde aan het “judo” van Kanō-shihan moet gezocht worden in de pedagogische gedachte en de logica erachter. In zijn boek “My Study of Judo” stelt hij: “De Kōdōkan is een pedagogische organisatie zonder winstoogmerk, die een diepe indruk op mij heeft gemaakt vanwege haar wetenschappelijke en vooruitstrevende aanpak op basis van pedagogische ideeën en principes.” Met de Budōkai als centrum werd het judo geleidelijk aan verspreid in Engeland. Het plan was om van de Budōkai later een afdeling (vereniging van dan-houders) van de Kōdōkan te maken.

 

yukio-tani
Yukio Tani

In Amerika ontplooide Kanō-shihan dezelfde activiteiten als in Engeland. In Hawai bezocht hij vanaf 1913 bijvoorbeeld meerdere dojo, die uiteindelijk op natuurlijke wijze de overstap van jiujiutsu naar judo maakten. Op dezelfde manier werd het judo op het Amerikaanse vasteland, en dan vooral aan de West Coast, populair na bezoeken van Kanō-shihan. Judo werd zelfs een onderdeel van de identiteit van Japanse immigranten.
Het prestige dat Kanō’s positie als IOC-lid meebracht, jaagde de verspreiding van het judo nog meer aan. In juli 1933 had Kanō-shihan tijdens zijn bezoek aan Berlijn (Duitsland) bijvoorbeeld een ontmoeting met de toenmalige premier Adolf Hitler. Daarna verkreeg het judo in Duitsland een vaste positie binnen het Ministerie van Sport, om zich met grote snelheid verder te ontwikkelen. Destijds wilde Duitsland haar nationale prestige vergroten op de 11e Olympische Spelen in Berlijn van 1936, en er zijn indicaties dat judo zou worden geïntroduceerd als Olympisch onderdeel. In dezelfde periode kondigde Kanō-shihan in Berlijn zijn ideeën over een “Judo Wereld Federatie” aan. Maar donkere wolken pakten zich samen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, en uiteindelijk leidden de acties van Duitsland tot een breuk met de Britse judowereld.

Judo en de Olympische Spelen

kano_berlijn_spelen_1936Hoe zag Kanō-shihan de Olympische Spelen? Kort gezegd steunde hij de zogenaamde Olympische Beweging. Hij zag deze beweging als een manier om 1) lichamelijke opvoeding voor de jeugd te stimuleren, 2) via toernooien tot vriendschappelijke ideeën te komen en 3) een positieve invloed op het nationale sportwezen uit te oefenen door een stroom aan getalenteerde atleten voort te brengen. En zoals ik aan het begin al had aangegeven, spande Kanō-shihan zich in om de 12e Olympische Spelen naar Tokio te halen. Juist omdat de Olympische Spelen zich de wereldwijde verspreiding van lichamelijke opvoeding ten doel hadden gesteld, vond Kanō-shihan het zinvol om de Spelen niet alleen in Europa, maar ook in Japan te houden. Kanō-shihan was enthousiast over Westerse sporten, maar vond dat ook de Oosterse sportcultuur (judo) goede eigenschappen bezat. Hij dacht dat de uitwisseling van ideeën voor een gezamenlijke ontwikkeling kon zorgen. Dit lag geheel in lijn met de gedachte van Jita Kyōei (wederzijdse voorspoed voor jezelf en anderen).

Judo is meer dan een sport of een spelletje. Het is een levensfilosofie, een kunst, een wetenschap. Het is een manier om mensen en culturen naar een hoger niveau te tillen.

 

Maar hoe stond Kanō-shihan tegenover judo als Olympisch onderdeel? In de hiervoor genoemde Britse Budōkai ligt een in 1936 opgesteld document over de gesprekken tussen Kanō-shihan en Koizumi, genaamd “Judo and The Olympic Games”. “Op dit moment sta ik negatief tegenover judo op de Olympische Spelen. Judo is meer dan een sport of een spelletje. Het is een levensfilosofie, een kunst, een wetenschap. Het is een manier om mensen en culturen naar een hoger niveau te tillen. De Olympische Spelen zijn sterk nationalistisch getint, en dit zal zijn weerslag hebben op de ontwikkeling van competitief judo (Contest Judo). Judo is als kunst en wetenschap niet gebonden aan politieke, internationale, raciale en financiële invloeden van buitenaf. Alles moet gericht zijn op het uiteindelijke doel: het welbevinden van de mensheid (Benefit of Humanity).” (Samenvatting door Nagaki)

Uit dit document kan worden afgeleid dat Kanō-shihan de situatie rond de Olympische Spelen destijds nuchter observeerde en vasthield aan zijn ideaal om het judo, dat hij zelf had gecreëerd, vrij te waren van politieke, raciale en financiële invloeden van buitenaf. Zoals ik eerder al had aangegeven, kondigde Kanō-shihan in de periode waarin dit document is opgesteld ook zijn ideeën over een “Judo Wereld Federatie” aan. Ik denk dat hij daarom vol inzette op een wereldwijde verspreiding van de idealen van het judo (Seiryoku Zen’yō en Jita Kyōei).

Judo is als kunst en wetenschap niet gebonden aan politieke, internationale, raciale en financiële invloeden van buitenaf. Alles moet gericht zijn op het uiteindelijke doel: het welbevinden van de mensheid.

De tijd ging verder. Het naoorlogse wereldjudo begon met de International Judo Federation, die zich vooral op Europa richtte, en leidde via de organisatie van het wereldkampioenschap en de officiële toevoeging van judo in 1964 op de 18e Olympische Spelen van Tokio naar de ontwikkelingen van vandaag. Het lijdt geen twijfel dat dit zonder de wapenfeiten van Kanō-shihan allemaal nooit mogelijk zou zijn geweest. Ik heb echter sterk het gevoel dat we daarbij nooit zijn laatste wens mogen vergeten, namelijk dat de wereldwijde ontwikkelingen altijd moeten zijn gebaseerd op de idealen van het judo.

Kousuke Nagai.jpgKōsuke Nagaki
Professor aan de faculteit Sport en Gezondheid, Hosei University

De ōsotogari: allemaal in ganzenpas

De ōsotogari: allemaal in ganzenpas

Als Japanoloog heb ik soms een andere kijk op judo dan de gemiddelde judoka. De gemiddelde judoka  in Nederland is meestal iemand die op gevoel heeft leren judoën, dingen vaak weer van zijn of haar leraar heeft geleerd en zich het judo op een praktische wijze eigen heeft gemaakt. Dingen zijn dan zo omdat ze zo zijn, of omdat ze goed voelen, of omdat er een eigen uitleg aan is gehangen, al dan niet wetenschappelijk onderbouwd. Waarbij moet worden aangetekend dat “de gemiddelde judoka” natuurlijk niet bestaat, maar dat het wel zo is dat de een meer of minder met zijn hoofd dan wel motoriek “denkt”.

Geen natuurtalent

Ik was vroeger (en waarschijnlijk nog steeds) altijd beter met mijn hoofd dan met mijn handen, en ben dus niet via de sport, maar via de Japanse taal het judo in gerold. Dat heeft zowel voordelen als nadelen. Het nadeel is dat ik geen natuurtalentje ben, dingen vaak verstandelijk moet beredenen alvorens ik überhaupt iets kan bewegen, en nieuwe technieken maar met moeite kan overbrengen naar het motorisch geheugen. Het voordeel is dat ik de Japanners begrijp en versta, dat ik direct contact met ze heb, en dat ze me dus ook heel precies kunnen vertellen hoe iets moet of niet moet, en waarom dat dan zo is.

Veel judoka respecteren dat: ze zijn bereid om dingen ondanks mijn lagere graad en slechtere techniek aan te nemen, of in ieder geval net zo lang met mijn inbreng aan de slag te gaan totdat het met hun eigen plaatje klopt. Er vindt dan een schitterende symbiose plaats tussen iemand die heel goed kan bewegen en iemand die heel goed kan lezen, en samen zetten we dan een fantastisch product neer.

Maar iemand die goed kan bewegen heb ik niet altijd bij de hand, waardoor mijn verstandelijke boodschap niet altijd goed aankomt bij judoka die op gevoel judoën. Dat leidt soms tot misverstanden.

Zoals laatst, bij mijn uitleg over de ōsotogari. Die maak ik als volgt:

Let vooral op het deel na 3.06: het maaibeen wordt vér naar voren gezwaaid, alsof je in een ganzenpas loopt, en er is sprake van een gelijktijdige duwende (tsurite = kraaghand) en trekkende beweging (maaibeen) die een koppel en daarmee een rotatie van uke veroorzaakt. Voor veel mensen was deze ganzenpas en de uitleg over koppel nieuw, en als shodan die het soms ook nog beroerd voordoet en in een klas met alleen maar zwartebanders tamelijk zenuwachtig is, krijg je niet snel het voordeel van de twijfel.

Belangrijk detail. Dit is geen gewone video die ik toevallig op YouTube heb gevonden. Het is een video van Judo Channel, het officiële kanaal van de Kodokan. Dit is dus hoe de Kodokan wil dat je de worp uitvoert. Sterker nog, deze video’s zijn speciaal bedoeld voor de Japanse jeugd.

Wat ik wil propageren in dit blog en in elke dojo waar ik sta, is Japans judo: het judo zoals het bedoeld is, het judo zoals dat in Japan wordt beoefend. Moeten we alles wat uit Japan komt dan voor zoete koek slikken? Natuurlijk niet: over details wordt  binnen Japan nog voldoende gediscussieerd, bevestigt ook Naoki Murata (8e dan, hoofd van de bibliotheek van de Kodokan en voorzitter van de Japanese Academy of Budo). Maar de hoofdlijnen zijn duidelijk, en als je daarvan afwijkt, moet je wel met een verdomd goed verhaal komen. Dit is in ieder geval mijn verhaal.

“Anai Takamasa: Ōsotogari betekent grote buitenwaartse maai. De maai moet dus groot zijn.”

Voorbeeld 1 (Anai Takamasa, 4e dan)

Eerst nogmaals de video:

Deze video wordt gepresenteerd door Anai Takamasa (4e dan). Hij heeft in 2009 brons gewonnen op het wereldkampioenschap en is winnaar van de 2010 World Champions in Tokio. Een van zijn specialismen? Volgens deze pagina is dat de ōsotogari.

Vanaf 3.06 wordt het interessant. Anai vertelt: “Ōsotogari betekent grote buitenwaartse maai. De maai moet dus groot zijn.” Laat dat even op je inwerken. Dit is natuurlijk een waarheid als een koe.

We gaan verder. Op 3.11 zie je Anai een ganzenpas maken. Punt 8 verschijnt in beeld: “Zwaai het maaibeen ver omhoog en bewaar een goede lichaamshouding door ver voor je uit te schoppen.”

Anai Takamasa presenteert in deze video namens de Kodokan de volgende negen punten:

  1. Breng je lichaam naar voren om uke naar achteren te duwen.
  2. Houd uke met zijn kraag tegen je aan, zodat er tijdens deze beweging geen afstand tot uke ontstaat.
  3. Trek uke naar buiten door met de pink van de hikite (mouwhand) naar buiten te wijzen.
  4. Breng uke volledig op zijn standbeen.
  5. Sta recht voor uke en stap recht naast hem.
  6. Bewaar een voetbreedte afstand tussen je eigen standbeen en dat van uke.
  7. Wijs met je tenen recht vooruit in de werprichting.
  8. Zwaai het maaibeen ver omhoog en bewaar een goede lichaamshouding door ver voor je uit te schoppen.
  9. Houd uke de hele worp vast met zowel de tsurite (kraaghand) als de hikite (mouwhand), zodat uke met zijn hele rug plat op de mat komt (mijn persoonlijke ervaring is trouwens dat het bij deze uitvoering knap lastig kan zijn om je evenwicht te bewaren; dat komt echter goed uit, want dit punt zorgt ervoor dat je elk eigen balansverlies op uke kunt verhalen, zodat hij nog meer door de mat wordt geduwd).

Al deze punten komen langs vanaf 4.20.

“Shin’ichi Shinohara: Een ōsotogari maak je niet alleen met de kracht van je voet. Je gebruikt de kracht van je armen én de kracht van het maaibeen.”

Voorbeeld 2 (Shin’ichi Shinohara, 6e dan)

Vervolgens een video van Shin’ichi Shinohara (zesde dan), tweevoudig wereldkampioen, één keer tweede van de wereld, twee keer derde van de wereld, en tweede op de Olympische Spelen: Zijn absolute specialisme? Volgens deze pagina is dat de ōsotogari.

Deze video is al wat ouder (en dus groezeliger). Hij vertegenwoordigde de officiële lijn van de Kodokan een aantal jaar geleden en komt van hetzelfde Judo Channel.

Op 1.14 wordt het interessant. Je ziet opnieuw de ganzenpas. Hij verschijnt zelfs nog als punt in beeld: “been met de tenen ver omhoog.” Vanaf 1.40 wordt er verteld over 偶力 gūryoku, ofwel koppel. De commentator legt kort uit wat een koppel in de natuurkunde inhoudt. Op 1.59 komt de tekst: “Een ōsotogari maak je niet alleen met de kracht van je voet. Je gebruikt de kracht van je armen én de kracht van het maaibeen. Door deze tegelijkertijd uit te oefenen, ontstaat er een koppel, waardoor de partner geroteerd en geworpen wordt.”

Genoeg stof tot nadenken, zou je zeggen. En dit zijn nogmaals dus geen video’s van wedstrijdjudoka met trucjes die alleen die wedstrijdjudoka kunnen, maar presentaties die judoleraren in Japan laten zien wat ze hun leerlingen moeten vertellen. En naast de Kodokan bestaat er in Japan erg weinig op judogebied.

Voorbeeld 3 en 4 (Kōsei Inoue, 6e dan)

Kōsei Inoue (6e dan), winnaar van het Olympisch goud in Sydney en huidig hoofdcoach van het Japanse judoteam, maakt de ōsotogari op exact dezelfde wijze. Hier legt hij hem in het Engels uit tijdens een seminar in Engeland:

Let goed op bij 0.45: het been van Inoue zwaait ver omhoog. Dat is geen toeval. Op 1.07 doet hij het weer. Nog een video van Inoue:

Ook hier zien we hetzelfde verschijnsel, al komt het been van Inoue nu iets minder hoog. Het principe blijft echter hetzelfde. Zie 0.30. Er verschijnt tekst in beeld: groot stappen. Wat hier precies mee wordt bedoeld, wordt al snel duidelijk: dat been moet hoog. Rond 0.55 wordt verteld dat dit het geheim is achter een krachtige ōsotogari.

Voorbeeld 5 (Haruki Uemura, 9e dan)

Haruki Uemura (9e dan) is het hoofd van de Kodokan, zeg maar de baas van het judo in de hele wereld. Hier zien we hem les geven aan een paar Roemeense dames in de Kodokan in Tokio.

Op diverse momenten zie je zijn leerlingen het been hoog opzwaaien. Bijvoorbeeld op 2.45. Op 2.51. Op 2.56. Op 2.59. Uemura knikt goedkeurend. Op 3.17 pakt tori uke en wordt het been opnieuw hoog opgezwaaid. Uemura kijkt instemmend toe. Dat gaat de hele video zo door.

“Toshirō Daigo: Zwaai het been ver omhoog… De werking van de ōsotogari berust op koppel.”

Voorbeeld 6 (Toshirō Daigo, 10e dan)

Ten slotte hebben we Toshirō Daigo nog, 10e dan judo, hoofdinstructeur van de Kodokan en de auteur van Kōdōkan Jūdō, de absolute bijbel op judogebied van maar liefst 715 pagina’s. In het deel Nagewaza spendeert hij alleen aan de ōsotogari al 18 pagina’s. Op pagina 129 en 130 vertelt hij:

201701152101071000
Het koppel van de osotogari, uit de judobijbel van Daigo.

“De ōsotogari gaat schitteren als je krachtig zwaait met je rechterbeen. Daarvoor strek je je rechterknie, zwaai je het been ver omhoog, gebruik je de veerkracht van het linkerstandbeen, laat je je bovenlichaam naar voren vallen en duw je met beide handen naar achteren. Als je al deze handelingen in één keer concentreert, krijg je een scherpe techniek.

De werking van de ōsotogari berust op “koppel”.

Als gelijke krachten in tegengestelde richtingen vanaf twee punten inwerken op een object, noemen we dit samenspel van krachten een koppel. Als dit koppel in werking treedt, ontstaat er een roterende beweging.

 Bij de ōsotogari verstoren we de balans van uke naar achteren. Als de duwende kracht van het bovenlichaam en beide handen enerzijds en de kracht van het maaiende been in gelijke mate en tegelijkertijd optreden, is er sprake van een koppel. Het lichaam van uke roteert en valt hard naar achteren. Bij een effectieve techniek valt uke op zijn achterhoofd.

 Over het algemeen wordt de ōsotogari bij kakarigeiko en uchikomi zodanig geoefend dat je alleen het geluid hoort van de borstkassen die tegen elkaar aankomen. Het bovenlichaam stuitert herhaaldelijk terug naar achteren en het been wordt herhaaldelijk omhoog gezwaaid. Op deze manier kun je geen kuzushi bij uke bewerkstelligen. Integendeel: je eigen lichaam krijgt een kuzushi naar achteren. Je kunt dan niet hoog maaien, en de kans bestaat zelfs dat er een tegenaanval komt.

 De ōsotogari is een techniek waarbij je maait met het rechterbeen. Bij de uchikomi moet tori dus krachtig maaien met rechts en moet uke daar met voldoende kracht op reageren. Het is belangrijk dat beide partijen tijdens de repeterende oefeningen continu een krachtige balans weten te bewaren.”

Voorbeeld 7 (Sander Huijding, 4e dan)

Hetzelfde verhaal wordt ook in Nederland verteld. Bijvoorbeeld op deze pagina.

bio-v-1-8

Het koppel van de tegengestelde krachten.

Sander Huijding stelt: “De krachten F en P werken dus in tegengestelde richting op twee uiteinden van het lichaam. Hierdoor ontstaat een koppelkracht met als draaias de heupen. Hoe hoger tori zijn rechterbeen opzwaait, des te meer snelheid hij kan maken tijdens de maai, waardoor de slagingskans van de techniek groter wordt. Uke eindigt de val op zijn linkerzij voor de beide voeten van tori.”

Voorbeeld 8 (Newton en zo)

300px-koppelDan naar de natuurkunde. Op natuurkundige sites wordt uitgelegd dat een koppel een paar van tegengestelde krachten is, waarvan de som nul is, maar die wel een rotatie teweegbrengen. Als je dan alleen het been maait en uke boven alleen maar tegen je aan houdt, maak je die rotatie dus niet zo snel/krachtig als je zou kunnen, want dan is er geen koppel meer, maar alleen een verplaatsende kracht (die van het maaiende been). Je krijgt dan een translatie, en geen rotatie, terwijl rotatie juist het principe is waarop de worp is gebaseerd.

Voorbeeld 9 (Chinees worstelen)

Het is trouwens niet alleen Japan. Ook in China denken ze net als de Kodokan. Het principe berust op natuurkunde, en is dus universeel. Hier zien we wat technieken uit het Chinese 摔跤 of wel shuāijiāo. Ook hier wordt het been hoog opgezwaaid. Chi Kin Tang (zwarte sjerp, 1e graad kungfu en viervoudig wereldkampioen Choy Li Fat-kungfu) stelt: “Wat betreft de ōsotogari lijkt het mij geheel logisch om het been hoog op te zwaaien. In shuāijiāo wordt ook altijd volledig gebruik gemaakt van het hefboomeffect. Ik zou zelfs nog hoger zwaaien. Het moet allemaal wel kunnen trouwens: ik kan me voorstellen dat er in een wedstrijd niet altijd tijd voor is, en je moet oppassen dat je tijdens het zwaaien niet wordt overgenomen.”

De perfectie benaderen

Helaas is er in Nederland nog veel onbegrip over deze uitvoering van de ōsotogari. Misschien ligt dat aan de onbekendheid met de materie, ongetwijfeld ligt het ook aan mijn beroerde uitleg, en misschien ligt het ook wel een beetje aan allebei. De meeste mensen zwaaien veel minder opzichtig met dat been.

Een wedstrijdjudoka vertelde me dat er in een wedstrijd helemaal geen tijd is om dat been hoog op te zwaaien. Dat zou heel goed kunnen. Maar geldt niet voor alle worpen dat we ze niet altijd zo kunnen maken als we willen? Er is een ideale worp, uit het kata zeg maar, die je in de praktijk niet altijd zult kunnen neerzetten, omdat de omstandigheden niet altijd ideaal zijn. Maar dat is volgens mij nog geen excuus om ook in wedstrijden het ideaal niet zo dicht mogelijk te benaderen: roeien met de riemen die je hebt en kijken hoe ver je komt, is volgens mij het devies.

Dit blijkt ook uit Toshirō Daigo’s uitleg over de ōsotogaeshi, de standaardovername op de ōsotogari (in feite een ōsotogari op een ōsotogari). Omdat het been van uke zeker in een go-no-sensituatie al tegen het been van tori aanzit, heeft tori geen tijd meer om zijn been hoog op te zwaaien. In dat geval wordt het momentum van uke zonder verdere poespas direct overgenomen: want dat is op dat moment, in die omstandigheden, de beste optie.

Ik moet nóg een nuancering plaatsen. Natuurlijk is deze ganzenpas niet de one and only ōsotogari: ook de Kodokan ziet hem als een basisversie, waarop eindeloos verder kan worden geborduurd en gevarieerd. Alleen in het hierboven genoemde boek van Daigo staan al zes variaties (1 de ōsotogari waarbij tori het linkerbeen van uke naar voren zet – de versie in dit blog, 2 de ōsotogari waarbij tori het rechterbeen van uke naar voren zet, 3 de ōsotogari die wordt ingezet zodra uke zijn linkerbeen probeert terug te trekken, 4 de ōsotogari waarbij uke via zijn rechtervoet wordt neergehaald, 5 de ōsotogari waarbij het lichaam van uke een balansverstoring naar rechtsbuiten krijgt en die wordt gemaakt met het rechteronderbeen, 6 de ōsotogari die wordt gemaakt met de rechteronderrug).

Zonder de hulp van Richard de Bijl (8e dan), Aad van Polanen (6e dan) en Chi Kin Tang (zwarte sjerp, 1e graad Choy Li Fat-kungfu) was dit blog nooit tot stand gekomen. De inhoud van dit artikel wordt door genoemde personen volledig onderschreven.

Met dank aan Cor Bosman (5e dan) voor zijn correcties inzake de locatie waarop Haruki Uemura in de video lesgeeft.

Een brief van de professor (3)

Het directe doel van judo-training

De definitie van en uitleg over judo heb ik in het vorige deel al gegeven. Nu wil ik graag een gedetailleerde uitleg geven over de uitspraak: “Bij het trainen van judo harden en verbeteren we lichaam en geest door te oefenen in aanval en verdediging en door ons het wezen van deze weg lichaamseigen te maken.” Allereerst zal ik duidelijk moeten maken wat daarbij het belangrijkst is.

Oefening van aanval en verdediging

Aanvallen in het judo verdeel ik voor het gemak in drie onderdelen: nagewaza (worpen), katamewaza (controletechnieken) en atewaza (stoot- en traptechnieken). Nagewaza zijn technieken waarbij we de tegenstander in allerlei situaties en met allerlei bewegingen op de grond werpen. Katamewaza worden onderscheiden in shimewaza (verwurgingen), kansetsuwaza (klemmen) en osaewaza (houdgrepen), maar het zijn in principe allemaal technieken waarbij het lichaam, de nek en de ledematen worden gecontroleerd, zodat deze niet meer kunnen bewegen of er in ieder geval een ondraaglijke pijn ontstaat. Atewaza zijn ten slotte technieken waarbij diverse delen van het lichaam van de tegenstander worden geraakt met de handen, de voeten, het hoofd en soms een gereedschap of wapen, wat uiteindelijk leidt tot pijn of zelfs de dood. Verdediging staat dan voor de diverse bewegingen tegen deze aanvallen die op dat moment juist lijken.

Uiteindelijk komt dit allemaal aan bod, maar ik wil graag beginnen met de nagewaza. Van nagewaza bestaan ook de meeste soorten, waardoor ze binnen alle judotechnieken het belangrijkst zijn; niet alleen vanwege de genoemde theoretische complexiteit, maar ook vanuit het oogpunt van verfijndheid. Daarnaast zijn nagewaza ook voor de lichamelijke opvoeding het meest waardevol, waardoor ik het nodig vind om hier de meeste uitleg over te geven.

Omdat mensen die jiujiutsu vroeger als hobakujutsu hebben geleerd voornamelijk zijn geoefend in katamewaza, zullen sommigen de echte betekenis van nagewaza niet begrijpen en daar ook nauwelijks de nadruk op leggen. Een beter begrip van nagewaza zal echter tot diepgaande en interessante inzichten leiden. Verder zijn er drie redenen waarom iemand eerst nagewaza, en pas daarna katamewaza moet trainen. Ten eerste zijn nagewaza, zoals eerder al is gezegd, gevarieerder, theoretisch complexer en verfijnder. Daarom zijn ze moeilijk te leren als er niet snel mee wordt begonnen en niet lang mee wordt geoefend. Ten tweede zijn katamewaza-oefeningen vooral zwaar, terwijl nagewaza relatief interessant zijn en dus ook snel interesse voor judo zullen opwekken. Ten derde is het zo dat nagewaza moeilijk kunnen worden verbeterd als u eenmaal bent begonnen met katamewaza, terwijl katamewaza makkelijk zijn aan te leren als u bent begonnen met nagewaza.

Het is allemaal wat ingewikkeld, maar als de tegenstander in een wedstrijd nagewaza wil maken en ik daar met katamewaza tegenin wil gaan, kan ik naar katamewaza toe werken. Als de tegenstander echter met katamewaza inzet, kan ik daar moeilijk met nagewaza op reageren. Als iemand die goed is in katamewaza de gi van zijn tegenstander stevig vastpakt en overgaat naar newaza of een stevige beenklem, moet de tegenstander hierop reageren met kracht of een andere katamewaza. Iemand die goed is in katamewaza, maar niet goed in nagewaza, zal dus vanzelf geen nagewaza gaan gebruiken en alles met katamewaza willen doen, omdat hij niet wil verliezen. Hij zal dus steeds beter worden in katamewaza, maar op het gebied van nagewaza geen enkele vooruitgang boeken. Iemand die daarentegen goed is in nagewaza, maar niet goed in katamewaza, zal in eerste instantie naar nagewaza toe willen werken, maar als de tegenstander reageert met katamewaza zal hij alsnog gedwongen worden om over te stappen op de katamewaza waarin hij niet zo goed is. En als zijn tegenstander goed is in nagewaza, krijgt hij verder genoeg kansen om katamewaza te proberen. Om deze reden is het beter om in eerste instantie vooral nagewaza te oefenen.

Sommige mensen zullen hierop kritiek hebben: als mensen die goed zijn in nagewaza moeilijk te bestrijden zijn met nagewaza en mensen die goed zijn in katamewaza makkelijk te bestrijden zijn met katamewaza, zijn katamewaza dus belangrijker dan nagewaza. Ze zullen zeggen dat judo dan niet de nadruk moet leggen op nagewaza, maar juist op katamewaza. Deze denkwijze is echter eenzijdig en fout.

Iemand die goed is in katamewaza kan naar zijn favoriete technieken toe werken en ervoor zorgen dat iemand die goed is in nagewaza geen kans meer krijgt om zijn eigen favoriete technieken te gebruiken. Maar dat geldt alleen voor een randori in een normale dojo, en niet voor een echt gevecht. Als iemand die goed is in katamewaza zich om u heen klemt, kunt u hem in een echt gevecht te lijf gaan met stoten en trappen uit de atemiwaza, zodat hij het gevecht niet naar zich toe kan trekken.

In een echt gevecht moet u lenig kunnen bewegen, en dat kuntabf6f67cbf609a5850e625162cdfbbb9 u alleen oefenen met nagewaza. Vooral bij gevechten tegen meerdere tegenstanders moet u zowel fysiek als mentaal zijn gehard en u vrij en lenig kunnen bewegen. Dat niet alleen, het doel van judo-training is veel breder.

Als u het oefenen van nagewaza verzaakt en niet voldoende gelegenheid krijgt om onderzoek te doen naar de theorieën achter de complexiteit en verfijndheid van deze technieken, zult u het doel van uw training niet kunnen bereiken. En als u de nagewaza niet voldoende oefent en daardoor niet voldoende gelegenheid krijgt om uw lichaam vrij te kunnen bewegen, gaat de opvoedkundige waarde van het judo grotendeels verloren.

Bovenstaande maakt hopelijk duidelijk hoe belangrijk nagewaza binnen de judo-training zijn.

Jigorō Kanō (shihan)